Onze zorgsector staat voor grote uitdagingen die we enkel kunnen overwinnen door op meerdere gebieden gedurfde stappen te zetten. We nodigden vijf zorgexperts uit om hun visie op de toekomst te delen.
Hoe kunnen samenwerkingen de druk in de zorg verminderen en een meer vraaggestuurde en kwalitatieve zorg mogelijk maken?
Rudy Mattheus, co-founder en voorzitter Curam Domi, voorzitter Voka Health Community: “Met een flexibeler kader zijn heel wat efficiëntiewinsten mogelijk en zou het zorgpersoneel kunnen worden ingezet waar zij de grootste toegevoegde waarde hebben. Bovendien moeten we de patiënt nog meer multidisciplinair omkaderen en de juiste competenties rond hem verzamelen. Dat kan enkel door met verschillende actoren samen te werken en af te stemmen, en zo de behoefte gestuurde zorg te optimaliseren.”
Prof. dr. Marc Noppen, CEO UZ Brussel: “Een extra uitdaging is het doelmatig gebruik van de beperkt beschikbare middelen. Tegelijk moeten we wel een antwoord zien te bieden op de toenemende vergrijzing en een accumulatie van decennia aan slechte leefgewoontes zoals overgewicht, voeding, alcohol,… We moeten daarom nadenken over een herverdeling van de middelen en meer aandacht hebben voor het voorkomen van grotendeels vermijdbare pathologieën. Op zich weten we dat al vele jaren. In 2013 publiceerde Prof. Michael Porter al zijn landmarkpaper rond Value-Based Health Care waar hij enerzijds integratie en samenwerking en anderzijds het realtimegebruik van data als belangrijke voorwaarden aanhaalde. Op vlak van integratie moeten we gaan voor een verticale integratie waarbij we afstappen van de silo’s. De focus dient tegelijk te liggen op wat op welk moment nodig is voor de patiënt.”
Rita Barilla, CEO Woonzorggroep GVO: “Ook wij zijn daar vragende partij voor. Ik ben ervan overtuigd dat de samenwerking enkel maar effectief en efficiënt kan zijn als deze niet vrijblijvend is: deze moet structureel en verankerd zijn. Vooraleer we partnerschappen aangaan, dient elke speler al na te denken over welke meerwaarde hij kan creëren. Door duidelijk te stellen wie wat het beste doet, kan iedereen zich concentreren op die toegevoegde waarde, in plaats van tegen elkaar te strijden.”
Jochem Martens, CEO Altrio Thuisverpleging: “Van die Value-Based Health Care zijn al heel wat principes vertaald naar de geïntegreerde zorg, zoals self-management en patient empowerment. Ook Hospital at Home passen we al toe in samenwerking met diverse ziekenhuizen. Het gaat daarbij om lokale samenwerkingen met gespecialiseerde verpleegkundigen. De vraag is echter wie zo’n multidisciplinair en geïntegreerd zorgmodel moet financieren en waar de efficiëntiewinsten liggen. De revalidatie van patiënten thuis zorgt voor een veel snellere re-integratie op de arbeidsmarkt. Het lijkt me dus logisch dat dit door de overheid wordt vergoed.”
Rudy Mattheus: “Een virtualisatie van de budgetten is daarbij cruciaal. Nu is de kost van gelijkaardige behandelingen vaak erg verschillend naargelang de locatie – in het ziekenhuis of ambulant. Daarnaast moet de patiënt meer als een partner worden gezien en ‘empowered’ worden om mee de meerwaardecreatie mogelijk te maken.”
Jennick Scheerlinck, Founder en CEO Hoplr: “Een vraaggestuurde benadering is essentieel. Elke hulp- of zorgvraag die bij buren, eerstelijnszones of lokale actoren belandt, levert een rechtstreekse verlichting op van de globale zorgdruk. Volgens ons zit de sleutel dan ook voornamelijk in samenwerkingen op lokaal niveau.”
Hoe kan digitalisering bijdragen aan dergelijke samenwerkingen?
Jennick Scheerlinck: “Door de individualisering dragen we minder zorg voor elkaar dan vroeger en vergroot bijgevolg de druk op de professionele zorgverleners. Daarom bieden wij met onze buurtapp een communicatiestructuur aan waarmee je lokale ecosystemen kan opzetten met vrijwilligers en mantelzorgers, maar ook met buren en plaatselijke zorgpartners (zorgverleners, woonzorgcentra, OCMW,…). Daarmee passen we volledig binnen het verhaal van de zorgzame buurten. Bovendien dragen we ook bij aan een betere mentale gezondheid omdat we verbinding en samenhorigheid creëren. Men zal in datzelfde kader de onderlinge sociale ondersteuning tussen buren opnieuw moeten faciliteren. Dat kan onder meer met een buurtconciërge die hulpbehoevenden en mantelzorgers kan ondersteunen vanuit de buurt.”
Rudy Mattheus: “Er is veel ondersteuning beschikbaar, maar het is niet altijd even makkelijk om deze tot bij de mantelzorger of gebruiker te brengen. Er is soms een duwtje in de rug nodig in de vorm van financiële ondersteuning of simpelweg via informatie over welke steun allemaal bestaat. Hospital at Home, zorgzame buurten en geïntegreerde zorg zijn allemaal concepten die nodig zijn om de patiënt – die veel minder in een ziekenhuis setting zal verblijven – van de nodige zorg en opvolging te voorzien. Digitalisering is cruciaal om al deze actoren te ondersteunen, maar de belangrijkste schakel is de persoon met een zorgnood die door digitale technologie zelf de regie van de samenwerking in handen kan nemen.”
Jennick Scheerlinck: “Ook wij merken inderdaad dat vooral kwetsbare groepen (zoals digibeten of senioren) absoluut nood hebben aan een brugfiguur of vertrouwenspersoon die hen van mens tot mens kan informeren en helpen om gebruik te maken van het sociaal kapitaal in de buurt.”
Hoe belangrijk is een vlotte gegevensdeling in de zorg?
Jochem Martens: “We merken dat zelfs het simpelweg beschikbaar maken van data binnen een multidisciplinaire samenwerking nog erg moeizaam verloopt. Afhankelijk van de regio en het ziekenhuis moeten we vaak met andere systemen werken en is het moeilijk om relevante data beschikbaar te maken voor de thuiszorg en mantelzorgers. De overheid zou daar meer in moeten sturen, want zonder toegang tot data die levensbelangrijk zijn voor de zorgcontinuïteit over de lijnen heen en de verticale integratie wordt het moeilijk.”
Rudy Mattheus: “Vlaanderen heeft al goede stappen gezet op het vlak van gegevensdeling, maar is vergeten om duidelijke afspraken te maken over wie verantwoordelijk is voor die gegevens en de kwaliteit ervan. Zo krijgen verschillende partijen te maken met dat medicatieschema. Wie mag daar veranderingen in aanbrengen en hoe moet dat worden gedocumenteerd? Door de onduidelijkheid hierover – en dus het gebrek aan accuraatheid van het schema – wordt het vaak niet gebruikt.”
Marc Noppen: “Bij Value Based Healthcare is het in real time ter beschikking stellen van gevalideerde en correcte data cruciaal. Helaas gaat het realiseren hiervan tussen de verschillende spelers erg traag. We moeten beseffen dat er voor data geen eigendomsrecht maar wel een beheerdersrecht geldt. De vraag is dus vooral wie toegang krijgt tot het gegevensbeheer? De patiënt is daarin de centrale spil, samen met vertrouwenspersonen zoals een huisarts of apotheker. Op technisch vlak is dat eigenlijk helemaal niet zo moeilijk om te realiseren, maar we krijgen helaas nog te vaak met drempels af te rekenen.”
Rudy Mattheus: “Het voordeel van commerciële wearables is dat men het gevoel heeft dat men iets terugkrijgt, dat die data van hen zijn en dat ze ermee kunnen interageren. Als zorgsector slagen we er nog te weinig in om de patiënt dat gevoel te geven. In het kader van preventie en vroegdetectie is er nochtans een enorm potentieel om waarde terug te geven aan die patiënt/burger.”
Marc Noppen: “Technologie en in het bijzonder smartphones laten ons toe om patiënten thuis op te volgen. Helaas wordt dat niet altijd gesteund. Tijdens de lockdowns konden teleconsultaties plots zeer snel worden ingevoerd. Ook de patiënten vonden dat schitterend. Helaas schroeft de overheid de terugbetaling daarvan nu terug. Voor bepaalde patiëntengroepen blijft dat nochtans de beste oplossing. We blijven het daarom verderzetten, ook al kost het ons nu geld. Artificiële intelligentie en aanverwante tools worden bovendien steeds meer ingezet. Zo hoeven onze radiologen niet meer zo veel naar normale beelden te kijken en kunnen zij zich meer focussen op de abnormale beelden. Tijdens de coronaperiode werkten we mee aan een AI-programma dat een beeldanalyse kan maken van elke patiënt met een vermoeden van COVID. Dat leverde zoveel kwalitatieve data op dat het nu in zo’n achthonderd ziekenhuizen wereldwijd wordt gebruikt voor accurate diagnostiek én om het ziekteverloop van patiënten te voorspellen.”
Wat is nodig om tot een meer preventieve gezondheidszorg te komen?
Jochem Martens: “Vroeger speelde de huisarts een centrale rol in de vroegdetectie omdat hij daar ook voor werd geïncentiveerd. We weten dat we de meeste gezondheidskosten kunnen uitsparen door het vroeg opsporen van diabetes, cardiovasculaire risico’s en obesitas. Helaas is momenteel niet duidelijk wie daar verantwoordelijk voor is en hebben huisartsen er niet meer voldoende tijd voor. Om dat terug vlot te laten verlopen, is een herverdeling van de middelen nodig.”
Marc Noppen: “Preventie gaat voor een groot stuk over gedragspsychologie. Zo was vroeger de grootste incentive om een autogordel te beginnen dragen het irritante gepiep als je hem uitliet. Het aantal rokers kon drastisch worden verminderd door roken op zo veel mogelijk plaatsen te verbieden. Zulke ‘nudging’-maatregelen hoeven helemaal niet veel geld te kosten, maar leveren wel veel op.”
Rudy Mattheus: “Daarmee stel je de persoon ook terug centraal. Nu hebben mensen nog te weinig dat gevoel. Daarom hebben we rond dit thema lifestyle programma’s opgezet waarbij we ook gebruikmaken van gamification technieken om hen extra te stimuleren. Maar liefst twee miljoen Belgen hebben een relatie met slaapuitdagingen. Daar zijn heel wat risico’s aan verbonden die helaas niet erg tastbaar zijn. We moeten mensen daarom veel persoonlijker aanspreken en als een partner zien in onze oplossingen, zodat we hen ook meer motiveren. Zo kunnen we bijvoorbeeld met data aantonen welke vorderingen iemand al gemaakt heeft in een revalidatietraject. Vroegdetectie door middel van alle beschikbare data kan ook meer persoonlijk gerichte preventietrajecten aangeven en zo de personen doelgerichter motiveren.”
Jennick Scheerlinck: “In eerste instantieis het belangrijk om in buurten de juiste incentivering en bewustwording te creëren omtrent burenhulp. ‘Nudging’ dus, om het zoals meneer Noppen met een moderne term te benoemen. Door een positief verhalend netwerk te creëren van mensen die hulp aanbieden en hulp krijgen, trigger je het observerend leren en wederkerigheid.”
Hoe kunnen we zorgjobs aantrekkelijker maken voor zowel nieuwe mensen als het huidige personeel?
Rita Barilla: “Flexibilisering is daarbij erg belangrijk. Het invullen van bepaalde jobs in onze sector is erg gereglementeerd, wat het moeilijk maakt. We zouden onze vacatures meer moeten kunnen invullen op basis van talenten en bekwaamheden in plaats van titels. Bovendien zouden we ook op vlak van work-lifebalance meer flexibiliteit kunnen bieden, onder meer door het mogelijk te maken om ADV-dagen ook in het begin van de carrière in te zetten. De huidige rigide systemen laten niet toe om creatief te zijn op vlak van verloning en tegemoet te komen aan de persoonlijke wensen van personeel.”
Jochem Martens: “Bij Altrio werken we met zelfstandigen en hebben we zelfs wachtlijsten van geïnteresseerde kandidaten. In plaats van dus enkel naar de jobs en het werkgeverschap op zich te kijken, moeten we zeker ook openstaan voor zelfstandigen, de deeleconomie en zorgzame buurten. We krijgen soms zelfs de vraag van ziekenhuizen om tijdelijke tekorten op te vangen. We zullen steeds meer evolueren naar zulke hybride samenwerkingsvormen.”
Marc Noppen: “Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om jobs én de mensen die deze invullen zoveel mogelijk te waarderen en ondersteunen. Het KB 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen is helaas niet meer van deze tijd. We moeten durven om creatieve en flexibelere modellen aan te gaan. Bepaalde taken die nu nog worden uitgevoerd door dure specialisten kunnen worden overgenomen door specifiek opgeleide advanced nurse practitioners.”
Rita Barilla: “De huidige trend om het tekort aan personeel voor een stuk op te lossen met vrijwilligers, mantelzorgers en zorgzame buurten staat in contrast met het financieringsmodel van de zorg en de zeer strenge normen voor zorgpersoneel. Het volledig invullen van deze norm wordt financieel gepenaliseerd. De inzet van vrijwilligers en mantelzorgers wordt niet in rekening gebracht.”
Marc Noppen: “Die rigide organisatiestructuur is het gevolg van een combinatie van protectionisme en wantrouwen. In een uitdagende omgeving die flexibele oplossingen vergt, zoals tijdens de coronacrisis, speelt dat minder.”
Rudy Mattheus: “Er zijn té veel regels en verschillende incentives. Zo krijgen kine-bediendes bepaalde voordelen waar zelfstandige kinesisten niet van kunnen genieten. Veel mensen willen daarom net in een bediendenstatuut werken. Omgekeerd ligt het dan veel moeilijker om een bepaalde flexibiliteit te vragen.”
Marc Noppen: “Flexibiliteit mag niet gelijk staan aan uitbuiting. Tegelijk zien wij dat de vraag naar flexibiliteit vooral vanuit ons personeel komt. Zo hadden we een tekort aan operatieverpleegkundigen. Heel wat mensen die afgestudeerd zijn als bijvoorbeeld kinesisten of biomedici zouden mits een bijkomende opleiding graag die rol op zich kunnen en willen nemen, maar vandaag is dat niet toegestaan.”
Rudy Mattheus: “Je zou verrast zijn hoeveel oneigenlijke interimmers er in de zorg actief zijn, enkel en alleen door de flexibiliteit die dat biedt voor zowel werknemers als werkgevers. Dat kost werkgevers nochtans meer.”
Rita Barilla: “Dat heeft ook te maken met de verloning en een minder streng regelgevend kader, onder meer op het vlak van incentives.”
Jennick Scheerlinck: “Informele buurtzorg kan die nood aan flexibiliteit net voor een stuk opvangen. Er zijn heel wat mensen met waardevolle talenten of vaardigheden die zich graag enkele momenten per week of spontaan vrijmaken om hun buren of familie te gaan helpen. Die flexibiliteit moet niet enkel mogelijk worden gemaakt, maar moet ook worden gestimuleerd én verzekerd. Wat dat laatste betreft, denk ik aan een vorm van gemeenschapsverzekering. Technologie moet daarbij vooral een hulpmiddel zijn om zulke informele hulp- en zorgvragen makkelijker en efficiënter te maken, want het is geen einddoel op zich. Het menselijke aspect blijft namelijk cruciaal in de zorg. Technologie kan echter wel meer offline ontmoetingen en verbindingen stimuleren. Net dat proberen wij met ons buurtnetwerk te bewerkstelligen. Zo helpen we om het welzijn te verhogen en kennis met elkaar te delen.”
Welke lessen kunnen we trekken uit de coronaperiode?
Marc Noppen: “De eerste lockdown heeft aanvankelijk de buurtwerking versterkt. Doordat iedereen thuiszat, begonnen buren terug meer met elkaar te praten.”
Jennick Scheerlinck: “De eerste lockdown zorgde voor driemaal meer activiteit en engagement op ons platform. Vele buren wilden zich lokaal organiseren en elkaar helpen in tijden van nood. Een mooie solidariteitsgolf kwam op gang. Gelukkig zijn veel mensen ook daarna actief gebleven op ons platform. We hebben hiermee in ieder geval bewezen hoe lokale verankering kan helpen om ons samen te wapenen tegen crisissen van buitenaf.”
Rita Barilla: “De pandemie werd vooral vanuit een wetenschappelijke, technologische en economische invalshoek benaderd, wat toen ook nodig was om het te kunnen beheersen. Maar de autonomie en het zelfbeschikkingsrecht van de oudere mensen hebben hier sterk onder geleden. Er is in hun plaats gekozen dat veiligheid primeerde op welzijn. Om dat bij toekomstige crisissen – maar ook in de ouderenzorg in het algemeen – beter te doen, is er ook nood aan een zorgethisch debat.”
Marc Noppen: “We hebben geleerd wat de kracht is van mensen. Bovendien hebben we gemerkt hoe belangrijk het is om je voor te bereiden op de volgende crisis die kan komen. We hadden mits de juiste voorbereiding veel doelgerichter en sneller kunnen handelen. Daarom hebben we nu samen met huisartsen en woonzorgcentra in de buurt van ons ziekenhuis een draaiboek gemaakt voor de volgende crisis. Zo hebben we dan algemene richtlijnen waar we op kunnen terugvallen en voortbouwen.”
Rudy Mattheus: “Veel organisaties hebben tijdens de pandemie kunnen verderwerken dankzij het wegvallen van bepaalde barrières en regels. Bovendien vielen heel wat drempels weg en begonnen voormalige concurrenten plots met eenzelfde doel voor ogen samen te werken. Het bleek dus wel degelijk mogelijk om over de muren heen samen te werken. Ook op het vlak van datagebruik kon plots meer dan gewoonlijk. Ik pleit daarom niet voor een regelloze sector, maar soms werpen we toch té veel hordes op.”
Jochem Martens: “Soms moet je durven doen. Er zijn veel denktanks in de zorg, maar te weinig doe-tanks. Zo spreekt iedereen over een geïntegreerde zorg, maar wie doet er uiteindelijk iets mee? Beleidsmakers moeten sneller de knoop durven door te hakken. Dan merk je in het veld vaak dat het sneller en makkelijk loopt dan eerst gedacht, net zoals bij de integratie van ziekenhuizen en thuisverpleging tijdens de coronacrisis.”