De enorme uitdagingen waar de zorg voor staat, vereisen een innovatieve combinatie van elkaar aanvullende en versterkende oplossingen. Wouter Beke, Vlaams minister van Welzijn en Volksgezondheid, gaat in gesprek met 5 experten uit de sector.
Tekst: Joris Hendrickx – foto’s: Jonas Roosens
Welke oplossingen zien jullie voor de toenemende druk op de zorg?
Wouter Beke: “De vermaatschappelijking van de zorg gaat over hoe we in onze maatschappij een vaste plaats kunnen geven aan grote en kleine zorgnoden. We willen zo ook komaf maken met het binaire denken tussen thuiswonen of wonen in een voorziening. Het moet een continuüm worden van aanvullende opties (thuiszorg, dagopvang, kortverblijf, enz.). Dat geldt trouwens niet enkel voor de ouderenzorg, maar ook in onder andere de jeugdhulp en de psychische zorg. In plaats van bijvoorbeeld in de jeugdzorg enkel in te zetten op een gezinsvervangende context, moeten we evolueren naar een gezinsondersteunende context met professionele begeleiding. Met wat meer omkadering en een beschermende omgeving kunnen we vaak veel erger voorkomen. Ook zorgzame buurten kunnen daarbij helpen, inclusief alle stakeholders die daaronder vallen: thuiszorg, deelplatformen, instellingen die zich nog meer moeten openstellen naar de buurt, enz. Door samen die puzzel op de juiste manier te maken, kunnen we dan meteen ook eenzaamheid tegengaan.”
Ann Demeulemeester: “De grootste uitdaging voor ons is de overstap naar een flexibele zorg die 24/7 beschikbaar is. Dat is het gevolg van het systematisch kiezen voor een zorg in de eigen leefomgeving. Mensen met chronische ziekten en gehandicapten willen graag zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Ook in de psychiatrie wordt het aantal bedden afgebouwd. Wij spelen hierop in door het aanbieden van avond-, nacht- en weekendzorg. Daarnaast werken we ook nauw samen met mantelzorgers, vrijwilligers en deelplatformen. We hebben de afgelopen jaren structurele partnerschappen uitgebouwd met woonzorgcentra en centra voor gehandicaptenzorg. Zo zijn we bijvoorbeeld actief in assistentiewoningen, maar ook in allerlei vormen van kleinschalig genormaliseerd wonen. Door daar combinaties van zorg aan te bieden dragen we bij aan een geïntegreerde oplossing op maat waarbij de zorgbehoevende aan het stuur zit. Daarbovenop is er de opkomst van de zorg op afstand die door corona enkel maar versneld is, denk maar aan het beeldbellen en levensstijlmonitoring. Om dit mee helpen vorm te geven, zijn we toegetreden tot een coöperatieve vennootschap. Er is dus een stille revolutie bezig die nog meer mag worden gefaciliteerd door de overheid.”
We zullen zowel professionele als niet-professionele hulp nodig hebben om de vergrijzing aan te kunnen.
Wouter Beke
Stefaan Gielens: “Ook wij zien zorgpartijen uit hun traditionele kader breken en met allerlei concepten komen die breder gaan. De sector toont zo heel wat creativiteit en ondernemerschap. Helaas botst men daarbij vaak ook tegen de muren van de bestaande regelgevende kaders en financieringssystemen. Dat beperkt hen in hoever ze kunnen gaan en zorgt soms zelfs voor discussies met overheden of ze met een gerealiseerd project nu wel of niet binnen de normen opereren. De technologie zal een revolutie teweegbrengen in de zorg – sommige landen staan hier al heel ver in. Toch blijven menselijke zorgen cruciaal, de technologie zal hen eerder ondersteunen dan vervangen.”
Geert Stroobant: “De technologie heeft echter ook zijn beperkingen. Ze is immers niet voor iedereen even toegankelijk. Daar moet dus zeker werk van worden gemaakt. Als aanbieder van buurten voor genormaliseerd wonen botsen we ook vaak tegen drempels omdat we nu eenmaal zoveel mogelijk functies en diensten mengen. Het is belangrijk dat er voor al onze verschillende actoren altijd een centraal aanspreekpunt is van waaruit alles opgevolgd en gecoördineerd wordt. Voor veel mensen is die collectiviteit echt wel nodig omwille van de bereikbaarheid van de zorg, denk maar aan mensen met een psychische kwetsbaarheid. Het gaat vaak echter over kleine groepen, waardoor het beter is om verschillende diensten en functies te mengen in één buurt.”
François Gerard: “Het in elkaar laten passen van puzzelstukken is ook waar wij vanuit ons digitaal platform aan willen bijdragen. Onze investeerders zijn eigenlijk ziekenfondsen, dus het is echt bedacht voor en samen met de sector. Vandaag biedt onze groeiende community van ‘helppers’ per maand al meer dan veertigduizend uur ondersteuning aan. Helaas worden we nog niet meegenomen in beleidsgesprekken en ook de financiering van dit soort nieuwe modellen ligt nog steeds moeilijk door het stroeve regelgevende kader. Er is nog veel meer mogelijk, maar dan zal de financiering moeten worden herbekeken.”
Welke infrastructuur is bijkomend nodig om de vergrijzing te kunnen opvangen?
Peter Vanmaldeghem: “Ons bevolkingsaantal zal groeien van 11,5 miljoen nu naar 12,7 miljoen in 2050. De 67-plussers zullen evolueren van 1,6 miljoen naar 2,1 miljoen. Op het eerste gezicht lijkt het aantal assistentiewoningen dat hierdoor bijkomend nodig zal zijn beperkt: per jaar zullen er 800 tot 1.000 extra moeten worden voorzien. Het aantal 85-plussers zal echter groeien van 330.000 nu naar 713.000 tegen 2050. Dat betekent dat we van de huidige 84.000 woonzorgunits naar minstens 214.000 zullen moeten gaan tegen 2050. Om hieraan te kunnen beantwoorden, moeten we nu al tijdig schakelen, maar dat betekent dan wel dat we op korte termijn met een overaanbod zullen zitten. Doen we dat echter niet, dan zullen we niet enkel een tekort hebben, maar zal de thuiszorg ook ontzettend overbelast worden. Om dat overaanbod aan woonzorgunits ook op korte termijn te benutten, moeten we af van de strenge voorwaarden hierrond, zodat deze flexibel kunnen worden gebruikt door jongere generaties. We zullen afhankelijk van onze levensfase immers steeds meer verhuizen, waardoor wonen als een dienst zal worden gezien. De huidige groepen van assistentiewoningen zijn alvast een mooie gelegenheid om het tekort voor andere generaties nu al in te vullen, maar dan moeten we wel af van de beperking van 25% die onder voorwaarden anders mag worden ingevuld. We moeten generaties meer flexibel kunnen mixen. Zo worden deze sites meteen ook aantrekkelijker voor oudere mensen én komen we tot een schaalvoordeel waardoor het financieel en praktisch haalbaar blijft.”
De grootste uitdaging voor ons is de overstap naar een flexibele zorg die 24/7 beschikbaar is. Dat is het gevolg van het systematisch kiezen voor een zorg in de eigen leefomgeving.
Ann Demeulemeester
Geert Stroobant: “Dé problematiek bij onze doelgroep is inderdaad ook de betaalbaarheid. Zij kunnen assistentiewoningen, die vandaag allemaal minimaal 45 m² moeten zijn, gewoon niet betalen. Door te diversifiëren in woonvormen, met diverse invullingen en ook kleinere units, kan dat worden opgelost.”
Peter Vanmaldeghem: “Met een flexibel model zullen we niet enkel de aankomende piek kunnen opvangen, maar ook na de piek meer mogelijkheden hebben.”
Ann Demeulemeester: “Toch woont 80% van de 80-plussers thuis. Dat zal in de toekomst niet verminderen, zeker aangezien er steeds meer mogelijkheden zijn om door middel van woningaanpassingen in kwalitatieve omstandigheden langer zelfstandig thuis te blijven wonen. De zorg kan daar dan op worden georganiseerd. Parallel aan het bouwen in functie van specifieke noden moet er dus een globaal woon-, huisvestings- en mobiliteitsbeleid zijn waardoor mensen levenslang kwalitatief kunnen wonen in hun vertrouwde omgeving. De zorg wordt in onze samenleving trouwens nu al voor het grootste stuk opgenomen door de mensen zelf (zelfzorg, familie, buren, vrijwilligers, enz.). Er bestaan enorm veel verenigingen en initiatieven die daarop inspelen. Een digitaal platform van elkaar ‘helpende’ mensen capteert dat dus deels, maar op zich is het niet nieuw. Het is daarbij wel belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen professionelen en niet-professionelen. Professionele zorgt wordt gereguleerd en gefinancierd door de overheid. Er is dus een duidelijke visie nodig op de mogelijke rol en complementariteit van beide.”
“Het professionele personeel is tijdens corona ontzettend belast geweest. Maar ook los van corona is het een heel zware job waarin een voortdurende ondersteuning, omkader, coaching en bijscholing cruciaal zijn. Ik vind dus niet dat vrijwilligers hieraan mogen worden gelijkgesteld. We hebben jarenlang moeten ijveren voor goede statuten voor onze mensen en hebben hier pas recent een stap in vooruit kunnen zetten omdat de samenleving door corona eindelijk heeft erkend hoe belangrijk professionele zorg is. We mogen dus niet terug achteruitgaan door allerlei vormen van betaalde vrijwilligers te beschouwen als professionele zorg.”
Peter Vanmaldeghem: “Volgens mij is het percentage dat thuis woont, eerder zo’n 75%. Maar ook als het naar 80% gaat, zullen er nog steeds heel wat WZC-units te weinig zijn. Bij alle berekeningen kom ik de komende 10 à 20 jaar uit op een tekort van al gauw 1.000 tot 1.250 units per jaar, bij een ratio van slechts 20% in WZC en waarbij de behoefte tussen 2030 en 2040 exponentieel stijgt. Bovendien is er de vergrijzing binnen de vergrijzing, wat mogelijk resulteert in veel hogere ratio’s van WZC-behoevenden. Door de budgetten en het zorgpersoneel in WZC die onder druk zullen komen, zal de overheid genoodzaakt zijn om het recht op een verblijf in de WZC in te korten tot perioden van eerder een halfjaar waarin men verregaand hulpbehoevend is geworden. Dat betekent dat er een enorme shift zal komen naar woonunits die een hoge mate van zorg ‘on demand’ kunnen waarborgen voor wie ze echt nodig heeft, dus met niet meer (verplichte) kosten dan nodig. Eventueel kunnen deze qua diensten geconnecteerd worden aan een naburig WZC en hopelijk in een minder stringente woonvorm dan assistentiewoningen.”
“Flex Flats zijn units waar meer dan 25% van de bewoners jonger dan 65 mogen zijn. Zo bekomen we projecten met voldoende schaal om levensvatbaar te zijn en reflecteren we de maatschappij beter. Door de sociale en leeftijdsmix zullen een spontane zorg en wisselwerking meer ruimte krijgen. Oud nodigt jong uit en jong trekt dan weer meer of minder dynamische ouderen aan, die zich in die omgeving beter en minder ‘weggeduwd’ voelen. Er moet meer aandacht gaan naar beleving, en minder naar de droge behoeften. Er moeten meer diensten zijn waar men minder voor betaalt, en enkel men ze nodig heeft.”
In welke zin kunnen professionelen en vrijwilligers – zoals bijvoorbeeld buren – elkaar versterken in plaats van beconcurreren?
François Gerard: “Onze ambitie is absoluut niet om de gezinszorg te vervangen. We zien buurthulpen eerder als een aanvulling van de puzzel, een nieuw puzzelstuk dat zuurstof kan geven aan andere zorgactoren. Daarbij blijven we weg van alle medische taken die inderdaad zijn weggelegd voor professionelen. Wij focussen ons eerder op eenvoudige dagelijkse ondersteunende taken. In dat kader zijn we zelfs in gesprek met heel wat gezinszorgactoren om samen te zien hoe we elkaar kunnen versterken. Ik vind daarentegen niet dat formele en informele zorgen strikt moeten worden afgebakend. We zien het eerder als een continuüm waarbij alle actoren een stem moeten krijgen.”
Geert Stroobant: “Op de werkvloer weten we zeer goed wanneer we een vrijwilliger of een professional van de gezinszorg inschakelen. Voor doelgroepspecifieke knowhow of specifieke taken is dat steevast de gezinszorg. In die zin zie ik absoluut geen concurrentie tussen beide.”
Peter Vanmaldeghem: “Langs alle kanten zijn er heel wat goede initiatieven. De thuiszorg is aan een hoog tempo aan het professionaliseren, maar ook de initiatieven rond vrijwilligers doen dat. Op zich is daar ook niets verkeerd aan. Toch zijn beide individueel niet genoeg om te voldoen aan de sterk groeiende vraag. De combinatie is nodig, naast uiteraard de invulling van units. We spreken hier over een enorme groep aan oudere zorgbehoevenden. Zelfs met een optimale inzet van professionals en vrijwilligers in de thuissituatie zullen woonzorgconcepten onmisbaar zijn om te voldoen aan alle noden. Tegelijk zal de doorlooptijd in woonzorgcentra korter worden, met een pure focus op de hoogste zorgbehoevendheid. Vandaar dat ik ervan overtuigd ben dat een flexibele inzet van assistentiewoningen cruciaal zal zijn, met een mooie mix van generaties die deels voor elkaar kunnen zorgen.”
Wouter Beke: “We zullen verbindingen moeten leggen en schotten moeten wegnemen. Mensen blijven langer ‘jong’ en zullen dus ook langer voor zichzelf én voor anderen kunnen blijven zorgen. We zullen in ieder geval alle partijen nodig hebben om te voldoen aan de noden, en dat zijn naast de professionele zorg bijvoorbeeld ook de mantelzorgers. Corona heeft ons alvast geleerd dat we kunnen ontschotten. Toen de druk op de woonzorgcentra een piek kende, hebben we dat onder meer dankzij de versterking vanuit de thuiszorg kunnen opvangen. Die dynamiek zullen we in de toekomst verder moeten blijven hanteren, ook wanneer het gaat over wonen. Vandaag kan je in de ouderenzorg een bepaald percentage van de plaatsen toebedelen aan mensen die niet tot de categorie van ouderen behoren. In de gehandicaptenzorg kan dat niet. Het zou nochtans goed zijn als de ouders van personen met een beperking op een bepaalde leeftijd bij hun kinderen in de residentiële voorziening kunnen gaan wonen én daar eventueel nog als mantelzorger iets kunnen bijdragen. Dat zou beter zijn dan dat zij hun kinderen daar weg moeten halen en mee moeten nemen naar een woonzorgcentrum. De regels laten dat vandaag echter onvoldoende toe.”
“Ook als ik spreek over zorgzame buurten, gaat dat over het verbinden van formele en informele zorg. Concurrentie tussen professionelen en vrijwilligers is misschien wel zwaar uitgedrukt, maar op het vlak van goede afspraken maken, waarbij de cliënt centraal staat en zowel de verschillende professionals als vrijwilligers betrokken zijn, kunnen we zeker nog stappen vooruitzetten.”
Geert Stroobant: “Bij ons kan dat al. Wij hebben projecten waar mensen met een beperking en senioren samen op één site wonen en zorg dragen voor elkaar. De overheid moet dus niet bepalen hoe we wonen, de mensen zullen dat zelf wel doen. Ik ben er daarom een grote voorstander van om de persoonsvolgende financiering die we nu al kennen bij personen met een handicap uit te breiden naar de zorg in zijn geheel. Er zal zo veel meer mogelijk zijn wat betreft het opzetten van flexibele en gemengde woon- en zorgconcepten die beter voldoen aan de noden. Tegelijk moeten deze uiteraard wel nog steeds genormeerd worden en worden gecontroleerd op hun kwaliteit.”
Welk potentieel zien jullie voor de persoonsvolgende financiering in de ouderenzorg?
Wouter Beke: “We willen deze legislatuur nog proefprojecten opzetten rond persoonsvolgende financiering in de ouderenzorg. Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat de achterliggende zorgprocessen ontschotting en verbinding mogelijk maken. We hebben hier heel wat modellen voor klaarliggen. Een derde element dat hieraan kan bijdragen, is de digitalisering van de patiënteninformatie. Om tot een zorgcontinuüm te komen, moeten alle professionele actoren toegang hebben tot de juiste informatie en deze ook kunnen delen. We zullen vanuit de Vlaamse regering extra middelen uittrekken om dat te realiseren.”
Stefaan Gielens: “We kunnen de vergrijzingsprognoses niet zomaar vertalen naar een bepaald aantal vierkante meter dat nodig zou zijn aan woonzorginfrastructuur. Zeker de babyboomers zijn consumenten die hun eigen keuzes willen maken. We zullen dus wel moeten evolueren naar een vorm van persoonsgebonden financiering. Tegelijk zal dat voor zorgafhankelijke personen echter toch gepaard moeten gaan met een betaalbaar aanbod van professionele residentiële zorg waarbij de kwaliteit gegarandeerd is.”
Geert Stroobant: “Toen vier jaar geleden de persoonsvolgende financiering voor de gehandicaptenzorg werd ingevoerd, waren er ook bezorgdheden over kwaliteitsverlies en een ontmanteling van de voorzieningen. Vandaag weten we dat de vergunde voorzieningen en hun kwaliteit nog steeds hetzelfde zijn als vroeger. Er is dus zeker geen volledige omwenteling geweest. We zien wel dat deze spelers flexibelere infrastructuren ontwikkelen.”
Ann Demeulemeester: “Je kan dat echter niet vergelijken met ouderen. Bij ouderen is er een belangrijk probleem van toegankelijkheid. De maatschappelijke kwetsbaarheid van bepaalde groepen maakt dat zij de weg naar de zorg niet vinden. De persoonsvolgende financiering mag daarom zeker geen bijkomende drempels creëren. Daarnaast is de vraag ook hoe soepel dat zal zijn. Ouderen kunnen ieder moment iets aan de hand krijgen of achteruitgaan, waardoor het ticket dat eerder aan hen werd opgehangen, niet meer het juiste is. In de thuiszorg zit de soepelheid aan de kant van de voorzieningen. Afhankelijk van iemands noden kunnen we ons pakket op- of afbouwen, en daarin heerst er een onderlinge solidariteit. De vraag is of die solidariteit ook zal gelden wanneer meerdere spelers betrokken zijn. Het risico is bijvoorbeeld dat bepaalde spelers zwaar zorgbehoevenden met een laag inkomen links zullen laten liggen omdat ze commercieel niet interessant zijn.”
Hoe kan de capaciteit van assistentiewoningen en woonzorgcentra worden geoptimaliseerd?
Peter Vanmaldeghem: “De vergrijzing oplossen, is een en-verhaal waarin extra woonunits zonder twijfel een onmisbaar deel van de oplossing zijn. De mens moet daarbij centraal staan. De normering rond assistentiewoningen moet zich daarom minder focussen op het gebouw en meer op de persoon en de zorg. Assistentiewoningen zijn voor veel mensen niet aantrekkelijk: velen voelen zich weggeduwd in een vastgebeiteld genormeerd systeem waar ze zich niet goed in voelen. Zij zouden jongere mensen graag verwelkomen in hun woonsites waar nu vaak units leegstaan omdat ze voor velen in combinatie met de bijhorende verplichte zorg niet betaalbaar zijn.”
“Vanwege het verplichte karakter en het feit dat ze niet altijd even goed aansluiten bij de echte noden worden deze zorgoplossingen vaak zelfs als negatief ervaren door bewoners. Deze kunnen dus best flexibel en deels vrijblijvend worden gemaakt. Sommige spelers zijn er dan weer in geslaagd om via digitalisering de kostprijs van de verplichte zorg met meer dan de helft te verminderen. Dat maakt voor veel mensen een enorm verschil. Nu zouden we er ook nog voor moeten zorgen dat deze woningen voor een jongere doelgroep toegankelijk worden, zonder verplichte zorgen maar met een persoonsvolgende ondersteuning. Zo krijg je meteen ook een bewonersmix die de maatschappij beter weerspiegelt.”
Wouter Beke: “Wat de demografische evoluties betreft, moeten we de korte en lange termijn uit elkaar houden. De generatie die de komende drie à vier jaar 85 jaar wordt, is geboren in en rond WOII. Tel dan nog eens vijf jaar verder en je zit aan de babyboomgeneratie. De komende jaren zullen we dus weinig bijkomende capaciteit nodig hebben. Richting 2030 is dat echter wel het geval. Maar we zien ook verschuivingen. Mensen willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Pas wanneer dat echt niet meer mogelijk is, zullen ze openstaan voor andere oplossingen.”
“In woonzorgcentra zal de zorgcomponent hierdoor veel zwaarder gaan doorwegen. De zorgbehoevendheid van deze mensen wordt zwaarder. Met een nieuw sociaal akkoord hebben we daar alvast op ingezet. We hebben ervoor gekozen om de rust- en verzorgingstehuizen (RVT’s) te financieren, zodat zij zich kunnen aanpassen aan het nieuwe profiel van de bewoners. Maar we zullen ook dynamisch moeten bijschakelen in het hele continuüm dat zich tussen de thuisomgeving en die woonzorgcentra bevindt. Tussen de inschaling van de zorgzwaarte en het krijgen van het zorgticket kan veel gebeuren. De hele (veranderende) context moet mee worden opgenomen, het mag dus geen statische foto zijn.”
Hoe kunnen we de drempel om hulp te vragen nog verlagen?
Wouter Beke: “De begrippen ‘afhankelijk’ en ‘onafhankelijk’ moeten verdwijnen. Iedereen is voor een stuk afhankelijk van anderen, of dat nu fysiek of mentaal is. We moeten dus anders kijken naar informele en formele zorg door alle generaties heen. Zo kan bijvoorbeeld een gepensioneerde wiskundelerares bijles geven aan kinderen terwijl de ouders boodschappen voor haar doen. Met zorgzame buurten willen we netwerken van mensen creëren die elkaar kunnen versterken. Om de toenemende druk op de zorg op te kunnen vangen en betaalbaar te houden, zal zo’n combinatie van professionele en niet-professionele zorg cruciaal zijn. Dat vraagt om een goede geïntegreerde visie.”
François Gerard: “Het mooie hieraan is dat de mensen die elkaar vinden via ons platform elkaar eigenlijk al ‘van ziens’ kenden. Het kan zijn dat zij elkaar al jaren tegenkwamen bij de bakker, maar er gewoon niet aan dachten om aan de andere persoon hulp te vragen of aan te bieden. Met ons platform willen de kracht van het willen helpen stimuleren.”
Geert Stroobant: “Zorg en niet-zorg moeten kunnen worden gemengd op één site. Zo combineren wij bij een project in Ronse bedden voor tijdelijke zorg (herstel- en kortverblijf) met een hotel. Door die combinatie van zorg en toerisme zien zorgbehoevenden hun verblijf niet langer als een straf, maar als een aangename en ontspannende ervaring. Dat is belangrijk omdat tijdelijke zorg vaak de eerste stap is naar andere georganiseerde vormen van zorg. We moeten dat dus laagdrempelig maken. Maar het is wel een huzarenwerk geweest om dat op vlak van vergunningen en erkenningen in orde te krijgen.”
Ann Demeulemeester: “Erkennen dat je zorg nodig hebt, is voor iedereen een grote stap. Ook de poetszorg kan een zachte manier zijn om de georganiseerde zorg op te starten. De nabijheid van die personen is een grote troef omdat we zo op een open en niet-opdringerige manier zorg kunnen aanreiken. Dat kadert ook in het idee van de zorgzame buurten. Door onze aanwezigheid in die buurten kennen we de buren, verenigingen, andere zorgspelers en lokale overheden. In het kader van collectieve gezinszorg hebben we intussen overigens al een veertigtal buurthuiskamers opgericht waar ouderen, personen met een beperking en chronisch zieken elkaar kunnen ontmoeten, samen kunnen koken en activiteiten doen. Door daar ook vrijwilligers en buren in te schakelen, komen we tot een geïntegreerd geheel.”
Mogen vrijwilligers – zoals bijvoorbeeld buren – vergoed worden voor hun hulp?
Peter Vanmaldeghem: “We mogen de jongere generatie niet vergeten. Het zijn zij die de last van de vergrijzing op hun schouders krijgen. Tegen 2050 zullen er evenveel actieven als passieven zijn. Dat zal een grote economische en fiscale druk leggen op jonge tweeverdieners en gezinnen. Bovendien moeten zij ook nog eens mee voor de oudere generaties zorgen én betrokken zijn in allerlei initiatieven. Daarin verdienen zij steun.”
Geert Stroobant: “Het persoonsvolgende budget is een deel van de oplossing hiervoor. Wij merken dat heel wat van onze bewoners een deel van hun budget inzetten voor een familielid of andere mantelzorgers. Toch moet er een duidelijk onderscheid blijven tussen vrijwilligers en professionelen. Vrijwilligershulp mag niet worden gecommercialiseerd.”
Stefaan Gielens: “In Nederland zijn er zo heel wat fraudegevallen aan het licht gekomen met persoonsgebonden budgetten die in een familiale context werden aangewend. Dat moet dus goed worden opgevolgd.”
François Gerard: “Toch is het in sommige gevallen de enige manier. Mensen die zorgverantwoordelijkheden op zich moeten nemen en daardoor niet meer voltijds kunnen werken, mogen daarvoor gecompenseerd worden. Maar het moet inderdaad goed worden opgevolgd om uitschuivers te vermijden.”
Ann Demeulemeester: “Een inkomensvervanging en tijdskrediet kunnen daarvoor misschien interessantere instrumenten zijn dan te moeten werken met zorgbudgetten.”
Wouter Beke: “De groeiende passieve bevolking bestaat uit meerdere categorieën. Je hebt enerzijds de mensen die echt afhankelijk zijn, maar het grootste deel zijn mensen die gewoon niet meer professioneel actief zijn, maar daarom niet afhankelijk zijn. Die laatste groep wil vaak wel nog iets doen en betekenen in de maatschappij door ondersteuning te bieden aan anderen zodat de zorgprofessionals deels ontlast worden. We moeten dus af van het binaire denken. Dat geldt trouwens ook voor mensen die wel afhankelijk zijn van anderen voor bepaalde hulp. Dat gegeven wil niet zeggen dat zij niets meer zouden kunnen betekenen voor anderen. Veel zestigers stoppen net deels of volledig met werken om bijvoorbeeld familieleden te helpen die ondersteuning nodig hebben. En ook dat is goed, want we zullen zowel professionele als niet-professionele hulp nodig hebben om de vergrijzing aan te kunnen. Samen met alle stakeholders in Vlaanderen kunnen we hier zeker een mooi verhaal van maken. Het is aan de overheid om een context te creëren waarin dat mogelijk is.”